HET RENDEMENT VAN DE VERZORGINGSSTAAT
Meer geluk, beter verdeeld

Ruut Veenhoven en Piet Ouweneel,Erasmus Universiteit Rotterdam
Gepubliceerd in: Economisch Statistische Berichten (ESB) 1989, pp 419-420

INLEIDING

De verzorgingsstaat is al weer enige tijd onderwerp van discussie. Het debat spitst zich toe op de betaalbaarheid ervan, in het bijzonder op de mate waarin de collectieve lasten moeten worden teruggedrongen. Op de achtergrond speelt daarbij ook de vraag naar het nut van de verzorgingsstaat als zodanig. Levert een sterke verzorgingsstaat wel een leefbaarder maatschappij op? Ruwweg kunnen de volgende standpunten onderscheiden worden:

vóór de verzorgingsstaat
De verzorgingsstaat is een prachtige uitvinding die voor het eerst in de geschiedenis aan iedereen bestaanszekerheid biedt en die de sociale ongelijkheid tot een aanvaardbaar minimum heeft teruggebracht. Daarmee is het leven van de gemiddelde burger heel wat aangenamer geworden. Afslanking van de verzorgingsstaat zal de leefbaarheid van de samenleving dan ook navenant verminderen;

tegen de verzorgingsstaat
Verzorging van de wieg tot het graf is misschien wel comfortabel, maar ook belemmerend en verstikkend. De verzorgingsstaat brengt allerlei schadelijke neveneffecten met zich mee. Op het individuele vlak nemen initiatief en verantwoordelijkheidsbesef af. Op het collectieve niveau is een enorme welzijnsbureaucratie ontstaan en is het familieverband en het maatschappelijke middenveld ondermijnd. Per saldo maakt de verzorgingsstaat de maatschappij er niet leefbaarder op. Afslanking kan derhalve geen kwaad.

De keuze voor het ene of het andere standpunt is goeddeels een kwestie van geloof. Het is niet goed mogelijk om uit te maken wat er nu precies wel en niet waar is van de genoemde voor- en nadelen van de verzorgingsstaat, laat staan te becijferen in hoeverre voor- en nadelen tegen elkaar opwegen. Het is beter mogelijk de discussie empirisch te beslechten door vergelijking van de leefbaarheid van staten die verschillen in de mate waarin zij zich als verzorger van de burger opwerpen. Op dit terrein is al enig onderzoek verricht in de sfeer van ‘sociale indicatoren’, Dit onderzoek richt zich echter typisch op deelaspecten, zoals het percentage armen per land, en geeft daardoor geen goed beeld van verschillen in totale leefbaarheid. Gegeven deze situatie kan het geen kwaad de beschikbare gegevens over geluk in de discussie te betrekken. In tal van landen zijn de laatste jaren bij enquêtes vragen gesteld over levensvoldoening. De antwoorden op die vragen bieden een aardige indicator voor de leefbaarheid van de samenleving.

AANPAK

Er wordt nagegaan of typische verzorgingsstaten zich onderscheiden door een hoger niveau van gemiddelde levensvoldoening dan vergelijkbare staten die hun burgers minder overheidsverzorging bieden. Een probleem daarbij is dat de omvang van het pakket dat wordt aangeboden natuurlijk niet los staat van de rijkdom van het land. Hoe hoger de welvaart, hoe meer er door de overheid te verdelen valt. We moeten de effecten van ‘welvaart’ en ‘verzorgingsstaat’ natuurlijk wel uit elkaar houden. De discussie draait juist om de vraag of we niet beter af zijn met extra welvaart door minder verzorgingsstaat. Daarom wordt het verband tussen verzorgingsstaat en geluk gecorrigeerd voor het welvaartsniveau van het land. Het ligt in de rede om ook andere landkenmerken constant te houden, zoals bij voorbeeld politieke stabiliteit. Hierover zijn goede gegevens beschikbaar, maar het aantal landen waarover we geluksgegevens hebben laat zo'n analyse helaas niet toe.

Het is mogelijk dat een sterke verzorgingsstaat de mensen er niet veel gelukkiger op maakt, maar er wel toe bijdraagt om het geluk in het land althans minder ongelijk te verdelen. Beperking van de sociale ongelijkheid is ten slotte een hoofddoelstelling in vrijwel alle verzorgingsstaten. Om na te gaan in hoeverre dat lukt wordt ook de binnenlandse spreiding in geluk tussen de landen vergeleken.

De analyse richt zich op zogenaamde eerste-wereldlanden. De discussie gaat alleen over deze landen en bovendien zijn alleen hier voldoende gegevens beschikbaar. De situatie in tweede- en derde-wereldlanden is niet goed vergelijkbaar en bovendien zijn er over deze landen niet voldoende gegevens bekend om een aparte analyse uit te voeren.

DATA

Geluk wordt hier gedefinieerd als "... de mate waarin een individu gunstig oordeelt over de kwaliteit van zijn leven in het algemeen"1. Dit wordt ook wel levensvoldoening genoemd. Deze vorm van geluk kan men meten door er gewoon naar te vragen. Als mensen hun anonimiteit redelijk gewaarborgd weten, blijken ze deze vragen vrij eerlijk en consistent te antwoorden. Mensen blijken vragen naar de ‘overall’ waardering van het leven ook goed te kunnen onderscheiden van vragen over waardering van specifieke aspecten van het bestaan. 2
   Gegevens over geluk per land werden ontleend aan de Database of empirical happiness research3. Daarin zijn de resultaten bijeengebracht van alle enquêtes waarbij vragen over geluk zijn gesteld. In dit databestand bleken vergelijkbare gegevens aanwezig over negentien rijke landen. Dat is meer dan in eerdere cross-nationale vergelijkingen van geluk. Het betreft resultaten van representatieve onderzoeken met vrijwel identieke vragen. De meest gebruikte vraag luidt: "Hoe gelukkig voelt u zich over het algemeen: zeer gelukkig, redelijk gelukkig, of niet gelukkig?" ‘Zeer gelukkig’ kreeg bij codering een score van 3, ‘redelijk gelukkig’ een score van 2, en ‘niet gelukkig’ een score van 1. Voor elk land werd op basis van alle individuele scores zowel het gemiddelde niveau van geluk berekend als de spreiding van geluk. Omdat niet alle onderzoeken dezelfde schaalbreedte hanteren, zijn alle gemiddelden herberekend uit de ruwe scores en genormaliseerd tot een tien-puntsschaal. Om de ongelijkheid in geluk binnen een land te meten zijn standaarddeviaties berekend uit de oorspronkelijke ruwe scores.4 Als onderzoeksjaar is 1980 gekozen omdat in dat jaar de meeste gegevens ter beschikking stonden. Indien data van 1980 ontbraken zijn data gebruikt uit het dichtstbijzijnde jaar waarvan de data wel beschikbaar ware

Verzorgingsstaat
Als indicator voor de mate waarin sprake is van een verzorgingsstaat is hier gekozen voor de overheidsuitgaven per hoofd van de bevolking.5 Hoewel niet zonder bezwaar is deze indicator de bruikbaarste. De discussie gaat ook primair over de hoogte van de overheidsuitgaven. Defensie-uitgaven hebben weinig met welzijnszorg te maken en zijn van de totale overheidsuitgaven afgetrokken. Omdat het werkloosheidspercentage6 van een land de kosten van sociale zekerheid beïnvloedt ongeacht het individuele niveau van verzorging, is ook deze factor in de analyse constant gehouden.

Welvaart
Om het welvaartsniveau van de verschillende staten te vergelijken is in eerste instantie het bruto nationaal produkt (bnp) per hoofd van de bevolking in Amerikaanse dollars gebruikt.7 Voor een internationale vergelijking kleven aan deze indicator echter diverse bezwaren. Ten eerste het verschil in koopkracht: iemand in Portugal kan met een dollar veel meer kopen dan in bij voorbeeld de VS. Bovendien wordt de produktie of teelt van goederen voor eigen voorziening, met name belangrijk in armere landen, niet bij de nationale produktie meegeteld hetgeen de waarde van het bnp van zo'n land vertekent. Ten derde is de Amerikaanse dollar inmiddels geen betrouwbare internationale valuta-eenheid meer door de grote waardeschommelingen van de afgelopen twintig jaar. Een welvaartsindicator die met deze bezwaren zoveel mogelijk rekening houdt, is het met ‘koopkrachtequivalenten’ herberekende ‘reële’ bnp per hoofd van de bevolking, uitgedrukt in internationale dollars


RESULTATEN

Geluksniveau en overheidsuitgaven
Er blijkt een positief verband te bestaan tussen de mate van geluk van de burgers en de relatieve hoogte van de overheidsuitgaven in het land (r =+ 0.41).
    De gegevens staan in figuur 1. Op het oog tekent zich een kromlijnig verband af, waarvan het buigpunt rond de 45% overheidsuitgaven ligt. Dat zou erop wijzen dat overheidszorg onderhevig is aan de wet van de verminderende meeropbrengst en dat de ‘Bert-norm’ wat aan de hoge kant ligt. Daarom is nagegaan of een kwadratische functie een betere ‘fit’ geeft. Dit blijkt echter nauwelijks het geval.
    Om te zien of dit verband geen kunstmatig resultaat is van de relatie tussen welvaart en geluk, zullen we nu bekijken wat er overblijft van dit verband bij het constant houden van de factor welvaart. Hiertoe bezien we eerst de relatie tussen geluk en welvaart als zodanig.

Geluksniveau en welvaart
In deze verzameling rijke landen bestaat een duidelijk verband tussen geluk en welvaart. De correlatie tussen geluk en gewoon bnp is r = + 0.51, de correlatie tussen geluk en ‘reëel’ bnp is r = + 0.56. Het verband is sterker dan in eerdere kleinere verzamelingen van rijke landen gevonden werd. 9

Figuur 1. Overheidsuitgaven en geluk . Figuur 2. Spreiding van geluk (Bijgevoegd)

Correctie voor welvaart
In eerste instantie lijkt de correctie voor welvaart de relatie tussen overheidsuitgaven en geluk enigszins te verzwakken. Na correctie voor het bnp in dollars daalt het verband tot r = + 0,36 en blijkt het niet meer significant. Wordt echter het ‘reële’ bnp als welvaartsmaat gehanteerd, dan doet welvaart er in het geheel niet toe ( r = + 0.43). Het werkloosheidsniveau blijkt nauwelijks van invloed te zijn op dit verband.

Spreiding van geluk en overheidsuitgaven
De spreiding in geluk in de onderzochte landen is duidelijk kleiner naarmate het niveau van overheidsuitgaven hoger ligt (r = — 0.53). Zie figuur 2. Dit betekent dat de verschillen in geluk in de typische verzorgingsstaten tussen de burgers minder groot zijn. Net als in het geval van het niveau van geluk moet nu worden nagegaan of dit verband geen gevolg is van het verschijnsel dat de overheidsuitgaven nu eenmaal hoger zijn in de rijkere landen.

Spreiding van geluk en welvaart
Er blijkt een gering verband te bestaan tussen het bnp en spreiding van geluk in de bevolking (r = — 0.14), en dat verband verdwijnt vrijwel geheel indien de spreiding van geluk wordt gecorreleerd met het ‘reële’ bnp (r = —0.09). Welvaart alleen draagt kennelijk nauwelijks bij tot gelijkheid in geluk.

Correctie voor welvaart
Gezien het bovenstaande is het niet verbazingwekkend dat het corrigeren voor welvaartsniveau de oorspronkelijke correlatie tussen de spreiding van het geluk en het niveau van de overheidsuitgaven vrijwel onveranderd laat. Ook hier is het werkloosheidsniveau nauwelijks van invloed op het verband.

CONCLUSIE

Uit deze vergelijking van 19 OESO-landen blijkt bepaald niet dat de verzorgingsstaat de maatschappij minder leefbaar maakt. Integendeel, in landen waar de overheidsuitgaven naar verhouding het hoogst zijn, zijn de burgers gelukkiger en is het grotere geluk ook nog eens gelijker verdeeld. Dit is toch iets om in gedachten te houden bij de komende discussies over afslanking van de verzorgingsstaat.

Drs. P. Ouweneel is verbonden aan het Rotterdams Instituut voor Sociologisch en Bestuurskundig Onderzoek. Dr. R. Veenhoven is universitair hoofddocent sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Noten

1. R. Veenhoven, Conditions of happiness, Reidel, 1984, blz. 22.

2. R. Veenhoven, op. cit., hoofdstuk 3.

3. R. Veenhoven, Database of empirical happiness research, Erasmus Universiteit, Rotterdam, 1988.

4. R. van Schoonhoven, Datarapport ongelijkheden geluk tussen landen, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1988.

5. IMF, Government ftnance statistics yearbook, vol.XI, Washington, 1987, blz. 96-97, 113 e.v.; Ministerie van Financiën, The budget in brief, Japan, 1986; VN, 1983/84 Statistical Yearbook, New York, 1986.

6. VN, op. cit., 1986, blz. 87-90.

7. OESO, National accounts main aggregates, vol.I, 1960 1985, Parijs, 1987.

8. R. Summers en A. Heston, A new set of international comparisons of real product and price level estiniates for 130 countries, 1950-1985, National lncome and Wealth, jg. 34, 1988, blz. 1-25.

9. R. Inglehart, The silent revolution, Princeton University Press, New Jersey, 1977.